Betekenis van:
nonsens
nonsens (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- onzinnige praat
"baarlijke/klinkklare nonsens"
Synoniemen
- onzin
- apekool
- beuzelarij
- bullshit
- flauwekul
- ge-o-ha
- gebeuzel
- gekakel
- gekkenpraat
- gekwek
- gelul
- geneuzel
- geouwehoer
- geraaskal
- gewauwel
- gezwam
- gezwets
- klets
- kletskoek
- kletspraat
- kolder
- kul
- kwatsch
- kwezelarij
- larie
- lariekoek
- leuterkoek
- leuterpraat
- lulkoek
- quatsch
- wijvenpraat
- zever
- zottenpraat
- dwaasheid
- shit
- geklets
Hyperoniemen
nonsens
Zelfstandig naamwoord
- taaluiting die geen betekenis heeft of geen betekenis schijnt te hebben
Voorbeeldzinnen
- Voorts is de opening van nieuwe routes naar Skopje, Zagreb, Timisoara, Budapest, Sarajevo en Sint-Petersburg in november 2004 volgens hen economische nonsens; de meeste daarvan hangen nauw samen met „ethnische” verkeersstromen in de zomermaanden en Alitalia heeft het bij de opening van deze lijnen toegepaste prijsbeleid ook later nog toegepast om haar toestellen te vullen, wat tot verlieslatende lijnen heeft geleid.