Betekenis van:
nood
nood
Zelfstandig naamwoord
- een levensbedreigende situatie waaruit men zichzelf niet meer kan redden en onmiddellijke hulp vereist is
"De passagiers van het in nood verkerende schip konden allen gered worden."
nood
Zelfstandig naamwoord
- een gebrek, een tekort aan iets
"In het journaal van de VRT werd gezegd dat er nood is aan parkeerplaatsen."
nood
Zelfstandig naamwoord
- een tijdelijk ongemak
"De stroomvoorziening is uitgevallen, geen nood, we behelpen ons wel met olielampen."
nood (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- zeer dringend iets; iets waaraan niet te ontkomen valt; noodzaak; zeer dringend iets; geval dat grote spoed vereist
"nood breekt wet"
"hoge nood hebben"
Synoniemen
Hyperoniemen
nood (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- gevaar
"in de nood leert men zijn vrienden kennen"
"in nood verkeren"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
nood (de ~ | meervoud noden)
Zelfstandig naamwoord
- toestand van gebrek aan middelen; armoede; gebrek aan levensbehoeften; gebrek
"noden lenigen"
"klagers hebben geen nood"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Morgenrood, aarde in nood. Avondrood, reactor verkloot.
- Ik heb nood aan iemand om met te praten.
- Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?
- nood- en urgentiesignalen.
- nood- en urgentiesignalen.
- Nood- en veiligheidsuitrusting
- Nood-elektriciteitsopwekkingsinstallatie Reykjavík.
- Nood-elektriciteitsopwekkingsinstallatie voor de Alcan-aluminiumfabriek;
- Toetsing van gebruik van nood- en veiligheidsuitrusting.
- Informatie over nood- en overlevingsuitrusting aan boord
- nood- en alarmsystemen, met inbegrip van noodverlichting;
- Toetsing van gebruik van nood- en veiligheidsuitrusting.
- Vermindering van het vermogen in geval van nood
- Beheer van de motor(en) en procedures ingeval van nood.
- beheer van de motor(en) en procedures ingeval van nood;