Betekenis van:
normaal
normaal
Bijvoeglijk naamwoord
- gangbaar, gewoon
"Dat is een normale manier om een aanbod af te slaan."
Voorbeeldzinnen
- Mijn temperatuur is normaal.
- Dit is niet normaal.
- Dit is niet normaal.
- Normaal gesproken eet ik veel.
- Normaal doen we dat in Spanje niet.
- Normaal eten wij driemaal per dag.
- Ik sta normaal op rond zes.
- Normaal gesproken vallen wolven geen mensen aan.
- Weet jij hoe laat Tom normaal naar bed gaat?
- Hou op me als een "normaal" iemand te zien!
- Ik hou niet van thee, normaal neem ik koffie bij het ontbijt.
- Normaal
- normaal
- normaal
- Normaal gebruik: