Betekenis van:
normaal

normaal
Bijvoeglijk naamwoord
  • gangbaar, gewoon
"Dat is een normale manier om een aanbod af te slaan."
normaal
Bijvoeglijk naamwoord
  • gangbaar; normaal; gewoon
"normaal voor de tijd van het jaar"
"een normale ontwikkeling"

Synoniemen

normaal (de ~ | meervoud normalen)
Zelfstandig naamwoord
  • lijn die loodrecht op een andere staat

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Mijn temperatuur is normaal.
  2. Dit is niet normaal.
  3. Dit is niet normaal.
  4. Normaal gesproken eet ik veel.
  5. Normaal doen we dat in Spanje niet.
  6. Normaal eten wij driemaal per dag.
  7. Ik sta normaal op rond zes.
  8. Normaal gesproken vallen wolven geen mensen aan.
  9. Weet jij hoe laat Tom normaal naar bed gaat?
  10. Hou op me als een "normaal" iemand te zien!
  11. Ik hou niet van thee, normaal neem ik koffie bij het ontbijt.
  12. Normaal
  13. normaal
  14. normaal
  15. Normaal gebruik: