Betekenis van:
nummer
nummer (het ~ | meervoud nummers)
Zelfstandig naamwoord
- liedje, muziekstuk, onderdeel van een programma
"een nummertje weggeven"
"een snel/langzaam/nieuw/oud/vrolijk/droevig nummer"
Hyperoniemen
nummer (het ~ | meervoud nummers)
Zelfstandig naamwoord
- exemplaar van een reeks
"losse nummers"
"het eerste nummer van een tijdschrift"
Synoniemen
Hyperoniemen
nummer (het ~ | meervoud nummers)
Zelfstandig naamwoord
- ongewoon mens
"een mooi nummer"
Synoniemen
- zonderling
- buitenbeentje
- geitebreier
- geitenbreier
- knakker
- koekebakker
- koekenbakker
- krotenkoker
- portret
- prentenboek
- schepsel
- snuiter
- type
- weirdo
- creatuur
Hyperoniemen
nummer (het ~ | meervoud nummers)
Zelfstandig naamwoord
- cijfer dat de plaats in een reeks aanduidt
"de nummer [één] (van [de wereld])"
"iemand op zijn nummer zetten"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
nummer
Zelfstandig naamwoord
- een aanduiding met een getal
nummer
Zelfstandig naamwoord
- een aanduiding met een getal
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik heb je nummer niet.
- Het nummer van mijn kamer is 5.
- Je kunt me op dit nummer bereiken.
- Waar kan ik bus nummer 7 nemen?
- Waar kan ik bus nummer 7 pakken?
- Ik denk dat je het verkeerde nummer hebt.
- Ik wil hem opbellen. Heb jij zijn nummer?
- Vraag Tom me te bellen. Hij heeft mijn nummer.
- Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?
- "Bedankt," zei Dima, terwijl hij het nummer draaide.
- Tom en Mary wisselden op het feestje hun nummer uit.
- Het nummer is 932 85 47, maar ik weet het kengetal niet.
- "Dima?" vroeg de man die Dima "Al-Sayib" noemde. "Ik ken geen Dima. Sorry. Ik denk dat je het verkeerde nummer hebt."
- Nummer
- Nummer