Betekenis van:
nut

nut (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • baat; staat van functioneel zijn; bestaansreden
"praktisch/maatschappelijk nut"
"ergens nut van hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

nut
Zelfstandig naamwoord
  • baat, voordeel
"Weet jij wat het nut is van die extra uitleg?"
nut
Bijvoeglijk naamwoord
  • bruikbaar of zinvol; dienend; nuttig

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De info die je me gaf is van weinig nut.
  2. Relevantie/nut
  3. BELASTING EN NUT
  4. Nut butters (bijvoorbeeld peanut butter)
  5. Gezamenlijke acties zijn van uitzonderlijk nut, als:
  6. Diensten tot nut van het algemeen
  7. het toegevoegde nut van de voorgenomen actie;
  8. opgericht is tot wederzijds nut van de leden;
  9. Groupements d’intérêt public (organisaties van algemeen nut), bijvoorbeeld:
  10. Hierbij kunnen geregistreerde ontsmettingsmiddelen of insecticiden van nut zijn.
  11. In gevallen van uitzonderlijk nut bedraagt de bijdrage van de Gemeenschap ten hoogste 80 %.
  12. Alle andere gegevens die van nut kunnen zijn voor de opsporing van de verweerder:
  13. Dit verschil in etiketteringsvoorschriften heeft geen enkel nut en moet worden opgeheven.
  14. Bevordering op communautair niveau van de toegankelijkheid, het nut en de exploitatie van digitale inhoud
  15. Voorstellen die aan voornoemde criteria voldoen, kunnen worden beschouwd als voorstellen van uitzonderlijk nut.