Betekenis van:
ochtend

ochtend (de ~ | meervoud ochtenden)
Zelfstandig naamwoord
  • tijd, lopend van het begin van de dag tot de middag
"op een ochtend"
"in de vroege ochtend"

Synoniemen

Hyperoniemen

ochtend
Zelfstandig naamwoord
  • eerste deel van de dag, tussen ca. 6.00 en 12.00

Voorbeeldzinnen

  1. Ik eet elke ochtend ontbijt.
  2. Ik eet elke ochtend ontbijt.
  3. De volgende ochtend was hij weg.
  4. Zij gaat elke ochtend onder de douche.
  5. Carol staat elke ochtend vroeg op.
  6. Mijn vader gaat elke ochtend joggen.
  7. Tom maakt elke ochtend een wandeling.
  8. Tom negeerde Mary de hele ochtend.
  9. Ik was mijn gezicht iedere ochtend.
  10. Mijn zus gaat elke ochtend onder de douche.
  11. Ze zei dat ze elke ochtend een douche nam.
  12. De secretaresse opende de post welke die ochtend geleverd was.
  13. 195 EUR voor deelname gedurende een ochtend of middag;
  14. 385 EUR voor deelname gedurende een ochtend en middag en
  15. Deposito’s met een looptijd tot de volgende ochtend, tegen een van tevoren vastgestelde rentevoet (permanente faciliteit).