Betekenis van:
ogenblik
ogenblik
Zelfstandig naamwoord
- moment, een bepaald tijdstip
Voorbeeldzinnen
- Voor het ogenblik ben ik op dieet.
- Een ogenblik alsjeblieft!
- Ik heb niet genoeg geld voor het ogenblik.
- Dat is al wat ik op dit ogenblik kan zeggen.
- Zeg mij wat ge op dat ogenblik gezien hebt.
- Op dit ogenblik zijn dit dreigende vorderingen.
- Op dit ogenblik zijn geen militaire versies beschikbaar.”.
- Postabank was levensvatbaar op het ogenblik van haar privatisering.
- Is het terrein op dit ogenblik openbaar of particulier eigendom?
- Op dat ogenblik worden de volgende biometrische kenmerken verzameld:
- Op dat ogenblik worden de volgende biometrische kenmerken van de aanvrager verzameld:
- Op dat ogenblik weet de onderneming reeds welk voordeel ze zal verkrijgen.
- Op micro-economisch gebied wordt op dit ogenblik een aantal veelbelovende maatregelen uitgevoerd.
- Het luchtvaartuig wordt beschouwd als luchtwaardig op het ogenblik van afgifte.
- Op dat ogenblik wordt het plakband met een constante snelheid van 1,5 ±0,2 m/s losgetrokken.