Betekenis van:
ogenblik

ogenblik (het ~ | meervoud ogenblikken)
Zelfstandig naamwoord
  • bepaald moment; ogenblik; tijdstip; tijdstip; tijdstip; tijdstip
"op het ogenblik"
"ieder/elk ogenblik"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

ogenblik
Zelfstandig naamwoord
  • moment, een bepaald tijdstip

Voorbeeldzinnen

  1. Voor het ogenblik ben ik op dieet.
  2. Een ogenblik alsjeblieft!
  3. Ik heb niet genoeg geld voor het ogenblik.
  4. Dat is al wat ik op dit ogenblik kan zeggen.
  5. Zeg mij wat ge op dat ogenblik gezien hebt.
  6. Op dit ogenblik zijn dit dreigende vorderingen.
  7. Op dit ogenblik zijn geen militaire versies beschikbaar.”.
  8. Postabank was levensvatbaar op het ogenblik van haar privatisering.
  9. Is het terrein op dit ogenblik openbaar of particulier eigendom?
  10. Op dat ogenblik worden de volgende biometrische kenmerken verzameld:
  11. Op dat ogenblik worden de volgende biometrische kenmerken van de aanvrager verzameld:
  12. Op dat ogenblik weet de onderneming reeds welk voordeel ze zal verkrijgen.
  13. Op micro-economisch gebied wordt op dit ogenblik een aantal veelbelovende maatregelen uitgevoerd.
  14. Het luchtvaartuig wordt beschouwd als luchtwaardig op het ogenblik van afgifte.
  15. Op dat ogenblik wordt het plakband met een constante snelheid van 1,5 ±0,2 m/s losgetrokken.