Betekenis van:
omvang
omvang (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- mate waarin iets groot is
"de omvang van een werk"
"iets in zijn volle omvang begrijpen/beseffen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ondanks hun omvang en hun gewicht kunnen nijlpaarden snel zwemmen.
- Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over een "Internationale Taal". Het was bescheiden van omvang, het motto mikte hoog: "Opdat een taal internationaal zou zijn, volstaat het niet ze zo te noemen". Als auteursnaam stond aangeduid "Doctor Esperanto".
- Omvang
- Omvang
- Omvang (eenheid)
- Omvang (ton)
- Omvang, ton
- Omvang leefruimte
- Eindvoorraad (omvang)
- Omvang van mestverwerking
- Omvang van de populatie
- Omvang van het contingent
- Totale omvang verkoop (
- Omvang van de hulpmotoren
- Standaard-markt-omvang