Betekenis van:
ongeluk
ongeluk
Zelfstandig naamwoord
- een onvoorziene gebeurtenis met negatieve en soms zelfs fatale gevolgen
"Het ongeluk op dit kruispunt eiste drie doden."
ongeluk (het ~ | meervoud ongelukken)
Zelfstandig naamwoord
- het feit of de omstandigheid dat er iets onverwachts gebeurt dat schade of letsel veroorzaakt
"een dodelijk ongeluk"
"per ongeluk expres"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
ongeluk
Zelfstandig naamwoord
- onaangename toestand
"Hij is voor het ongeluk geboren.|Hij heeft altijd pech."
ongeluk
Zelfstandig naamwoord
- zonder dat het de bedoeling was; onopzettelijk
"Per ongeluk een glas laten vallen."
Voorbeeldzinnen
- Ongeluk
- Dat ging per ongeluk!
- Een ongeluk komt zelden alleen.
- Een ongeluk komt zelden alleen.
- Het ongeluk is eergisteren gebeurd.
- Een ongeluk komt zelden alleen.
- Zijn gezondheid is verslechterd sinds het ongeluk.
- Tom was getuige van het ongeluk.
- Ze raakte gewond in een auto-ongeluk.
- Een ongeluk zit in een klein hoekje.
- Dat ongeluk gebeurde vlakbij zijn huis.
- Joan brak haar linkerarm in het ongeluk.
- Tom heeft een ernstig ongeluk gehad.
- Wij waren getuigen van het ongeluk.
- Haar zorgeloosheid leidde tot een ongeluk.