Betekenis van:
ongeluk

ongeluk
Zelfstandig naamwoord
  • een onvoorziene gebeurtenis met negatieve en soms zelfs fatale gevolgen
"Het ongeluk op dit kruispunt eiste drie doden."
ongeluk (het ~ | meervoud ongelukken)
Zelfstandig naamwoord
  • het feit of de omstandigheid dat er iets onverwachts gebeurt dat schade of letsel veroorzaakt
"een dodelijk ongeluk"
"per ongeluk expres"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

ongeluk
Zelfstandig naamwoord
  • onaangename toestand
"Hij is voor het ongeluk geboren.|Hij heeft altijd pech."
ongeluk
Zelfstandig naamwoord
  • zonder dat het de bedoeling was; onopzettelijk
"Per ongeluk een glas laten vallen."
ongeluk
Zelfstandig naamwoord
  • gebeurtenis met beperkte schade

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ongeluk
  2. Dat ging per ongeluk!
  3. Een ongeluk komt zelden alleen.
  4. Een ongeluk komt zelden alleen.
  5. Het ongeluk is eergisteren gebeurd.
  6. Een ongeluk komt zelden alleen.
  7. Zijn gezondheid is verslechterd sinds het ongeluk.
  8. Tom was getuige van het ongeluk.
  9. Ze raakte gewond in een auto-ongeluk.
  10. Een ongeluk zit in een klein hoekje.
  11. Dat ongeluk gebeurde vlakbij zijn huis.
  12. Joan brak haar linkerarm in het ongeluk.
  13. Tom heeft een ernstig ongeluk gehad.
  14. Wij waren getuigen van het ongeluk.
  15. Haar zorgeloosheid leidde tot een ongeluk.