Betekenis van:
ongerust

ongerust
Bijvoeglijk naamwoord
  • bezorgd dat iemand iets zal overkomen
"De ongeruste echtgenoot zat al uren in spanning te wachten."
ongerust
Bijvoeglijk naamwoord
  • bezorgd; bezorgd; erg ongerust
"nodeloos ongerust zijn"
"ongeruste telefoontjes"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. De Autoriteit was met name ongerust of de steun als verenigbaar kon beschouwd worden op basis van de bepalingen van de staatssteunrichtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun.
  2. Zij waren bijzonder ongerust over wat er zou gebeuren als de geprivatiseerde opvolgende onderneming insolvabel zou worden en de pensioenregeling met een tekort zou achterlaten.
  3. Hoewel de middelen ter identificatie hun doel niet mogen missen, moet er voor zover mogelijk toch worden vermeden dat het publiek door de aard ervan zich nodeloos ongerust zou maken.