Betekenis van:
ontrouw
ontrouw
Bijvoeglijk naamwoord
- niet trouw; infideel
"ontrouw aan iets zijn"
"een ontrouwe echtgenoot"
Synoniemen
ontrouw
Zelfstandig naamwoord
- het niet trouw zijn
"ontrouw aan zijn vaderland"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- In mij is altijd ontrouw