Betekenis van:
ontwrichting

ontwrichting (de ~ | meervoud ontwrichtingen)
Zelfstandig naamwoord
  • het uit zijn verband gerukt zijn; ontwrichting
"maatschappelijke/psychologische ontwrichting"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ontwrichting
  2. Ontwrichting
  3. Kneuzing; ontwrichting; breuk; verbrijzeling
  4. Ontwrichting; breuk; hersenschudding; verbrijzeling
  5. Kneuzing; ontwrichting; breuk; hersenschudding; verbrijzeling
  6. Ruggengraat (geen ontwrichting of breuk)
  7. Kneuzing; ontwrichting; verstuiking: breuk; hersenschudding; verbrijzeling; elektrische schok; brandwonden
  8. Was er bij het ongeval sprake van maatschappelijke ontwrichting?
  9. Een dergelijke ontwrichting beperkt zich niet noodzakelijkerwijs tot één lidstaat.
  10. Een dergelijke ontwrichting beperkt zich niet noodzakelijkerwijs tot één lidstaat.
  11. Kneuzing; ontwrichting; breuk; hersenschudding;verbrijzeling; elektrische schok; brandwonden
  12. Ontwrichting of vernietiging van bepaalde kritieke infrastructuren in de Gemeenschap zou aanzienlijke grensoverschrijdende gevolgen hebben.
  13. Ontwrichting; breuk; hersenschudding; verbrijzeling; snijwonden (zie ook onder brand en explosie)
  14. (Gebruik relevante gevolgen van kneuzingen, verbrijzeling, breuk, ontwrichting, amputatie, al naargelang het geval)
  15. Het EFG moet specifieke, eenmalige steun verlenen om werknemers in regio's, bedrijfstakken, gebieden of arbeidsmarktregio's die door een ernstige economische ontwrichting zijn getroffen, te helpen bij hun herintegratie.