Betekenis van:
oorlog

oorlog (de ~ | meervoud oorlogen)
Zelfstandig naamwoord
  • gevecht tussen landen of volkeren; oorlog
"oorlog tegen iemand (voeren)"
"een oorlog tussen [twee staten]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

oorlog
Zelfstandig naamwoord
  • een gewapende strijd tussen twee of meer bevolkingsgroepen en/of tussen twee of meer landen
"Een oorlog is altijd voor niets."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij wilde geen oorlog.
  2. Wie houdt van oorlog?
  3. Wat denken jullie van oorlog?
  4. De oorlog duurde twee jaar.
  5. Niemand wordt gelukkig van oorlog.
  6. Frankrijk voerde oorlog met Rusland.
  7. Niets is slechter dan oorlog.
  8. Oorlog gaat ons allen aan.
  9. In liefde en oorlog is alles geoorloofd.
  10. Iran heeft Amerika de oorlog verklaard.
  11. Ik ben tegen ieder soort oorlog.
  12. Voor de oorlog ging ik naar Europa.
  13. Alle beschaafde landen zijn tegen oorlog.
  14. Mars is de god van de oorlog.
  15. De oorlog is in wezen voorbij.