Betekenis van:
oorlog
oorlog (de ~ | meervoud oorlogen)
Zelfstandig naamwoord
- gevecht tussen landen of volkeren; oorlog
"oorlog tegen iemand (voeren)"
"een oorlog tussen [twee staten]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
oorlog
Zelfstandig naamwoord
- een gewapende strijd tussen twee of meer bevolkingsgroepen en/of tussen twee of meer landen
"Een oorlog is altijd voor niets."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij wilde geen oorlog.
- Wie houdt van oorlog?
- Wat denken jullie van oorlog?
- De oorlog duurde twee jaar.
- Niemand wordt gelukkig van oorlog.
- Frankrijk voerde oorlog met Rusland.
- Niets is slechter dan oorlog.
- Oorlog gaat ons allen aan.
- In liefde en oorlog is alles geoorloofd.
- Iran heeft Amerika de oorlog verklaard.
- Ik ben tegen ieder soort oorlog.
- Voor de oorlog ging ik naar Europa.
- Alle beschaafde landen zijn tegen oorlog.
- Mars is de god van de oorlog.
- De oorlog is in wezen voorbij.