Betekenis van:
opbreken

opbreken
Werkwoord
  • uit elkaar halen
"een tent opbreken"
"een straat opbreken"

Hyperoniemen

opbreken
Werkwoord
  • de tenten afbreken en optrekken
"Zij braken op van den berg Hor."
opbreken
Werkwoord
  • ''een weg ~'': de grond openen voor werkzaamheden
"Je zult een blokje om moeten, want ze hebben onze straat opgebroken."
opbreken
Werkwoord
  • duur te staan komen
"Het zal hem nog opbreken dat hij daar geen aandacht aan geschonken heeft."