Betekenis van:
opdonder
opdonder (de ~ | meervoud opdonders)
Zelfstandig naamwoord
- klein iemand; iets of iemand van klein formaat; klein aardappel; klein iemand; klein iemand; klein kind; klein iemand; opdondertje; mager persoon
"een kleine opdonder"
Synoniemen
- onderkruiper
- kleintje
- kriel
- krielhaan
- onderdeur
- onderdeurtje
- onderkruipsel
- opdondertje
- ukkepuk
- garnaal
- krielkip
Hyperoniemen
opdonder (de ~ | meervoud opdonders)
Zelfstandig naamwoord
- iets met negatief effect; andere kant; negatief punt; negatief punt; teleurstelling; tegenvaller; nadeel; kant met schaduw; het slechte
"een lelijke/behoorlijke opdonder"
"een opdonder krijgen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
opdonder (de ~ | meervoud opdonders)
Zelfstandig naamwoord
- harde klap; harde klap; harde klap; harde klap; harde klap; klap; opdonder; harde klap of stoot; harde klap of trap; flinke klap; hard schot; harde klap
"iemand een opdonder geven/verkopen"
"een opdonder krijgen"
Synoniemen
- oplawaai
- aai
- baffer
- beuk
- doodklap
- dreun
- hijs
- kleun
- lel
- opdoffer
- oplazer
- opsodemieter
- opstopper
- optater
- peut
- peuter
- watjekouw
- ram
- poeier
- hengst
- loeier
- opduvel