Betekenis van:
ophef
ophef (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- overdreven aandacht; ophef; ophef; irriterend gedrag v.e. ander; gedoe; overbodige drukte; ophef om niets; heisa om niets; gedoe; drukte; overbodige drukte; gedoe; gedoe; herrie
"ophef over iets (maken)"
"met/zonder ophef"
Synoniemen
- bombarie
- drukte
- gedoe
- geduvel
- heisa
- omhaal
- poeha
- poespas
- poppenkast
- soesa
- stennes
- stennis
- tamtam
- omslag
- gedonder
- bedoening
- stampei
Hyperoniemen
ophef
Zelfstandig naamwoord
- het zwaar aan de weg timmeren
"Er wordt veel ophef gemaakt over de Canadese reactie op de opmerkingen over NAFTA die door de presidentskandidaten gemaakt zijn."