Betekenis van:
oplopen
oplopen
Werkwoord
- verder lopen
"een eindje met iemand oplopen"
"hoog met iemand oplopen"
Hyperoniemen
oplopen
Werkwoord
- naar boven hellen
"De grond loopt hier op."
oplopen
Werkwoord
- ''iets ~'': lopend naar boven gaan
"Hij liep de trap op."
oplopen
Werkwoord
- in getal of hoeveelheid toenemen
"De temperatuur liep zodra de zon opgekomen was flink op."
oplopen
Werkwoord
- een besmetting of beschadiging verkrijgen
"Hij had in dat kroeggevecht een blauw oog opgelopen."
Voorbeeldzinnen
- Deze tijd mag ten hoogste oplopen tot:
- Afhankelijk van de markt kan het verschil oplopen tot 220 %.
- De inwerkingtreding van deze richtlijn mag echter geen vertraging oplopen vanwege de vaststelling van die testmethoden.
- De werkloosheid bleef in 2008 ongeveer 8 %, maar zal in 2009 waarschijnlijk oplopen.
- In dergelijke gevallen kan de opslag oplopen tot 400 basispunten en meer.
- Volgens de prognoses zal de werkloosheid in 2009 oplopen tot 9 %.
- Gevaar: Bron van gevaar waardoor iemand een verwonding of een letsel kan oplopen.
- procentpunt van het bbp oplopen, dit terwijl het in 2005 en 2006 ook al was verslechterd;
- Gemiddeld kan dit cijfer voor de gebruikers echter oplopen tot 13 %.
- De incubatieperiode bedraagt doorgaans één tot drie weken, maar kan oplopen tot drie maanden.
- Deze wijzigingen moeten voorkomen dat de controlekosten voor kleine bedrijven te hoog oplopen.
- Volgens die tabel zouden de totale herstructureringskosten tot 103,5 miljoen EUR oplopen.
- Bij toepassing van het volle tarief van 14,1 %, zullen de socialezekerheidslasten oplopen tot ruim 10 miljoen NOK.
- Dat effect kan echter voor bepaalde verwerkende ondernemingen oplopen tot 5 % van de omzet van de onderneming.
- Wanneer geen maatregelen worden genomen om dit elektriciteitsverbruik te beperken, zal het volgens ramingen in 2020 oplopen tot 1252 TWh.