Betekenis van:
oppassen

oppassen
Werkwoord
  • tijdelijk zorgen voor iem. of iets
"bij je zus gaan oppassen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

oppassen
Werkwoord
  • proberen of iets past
"een hoed oppassen"

Hyperoniemen

oppassen
Werkwoord
  • opletten dat er niet iets ergs gebeurt
"Op die richel moet je goed oppassen, zodat dat je niet valt."
oppassen
Werkwoord
  • bij de kinderen blijven en op ze letten
"Vanavond moet ik oppassen, maar morgen kan ik wel."
oppas (de ~ | meervoud oppassen)
Zelfstandig naamwoord
  • tijdelijk verzorger van kinderen/huis; iemand die op kinderen past
"een oppas zoeken voor de kinderen"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Laten de consuls oppassen
  2. Je moet oppassen voor het verkeer als je de straat oversteekt.