Betekenis van:
oppassen
oppassen
Werkwoord
- opletten dat er niet iets ergs gebeurt
"Op die richel moet je goed oppassen, zodat dat je niet valt."
oppassen
Werkwoord
- bij de kinderen blijven en op ze letten
"Vanavond moet ik oppassen, maar morgen kan ik wel."
oppas (de ~ | meervoud oppassen)
Zelfstandig naamwoord
- tijdelijk verzorger van kinderen/huis; iemand die op kinderen past
"een oppas zoeken voor de kinderen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Laten de consuls oppassen
- Je moet oppassen voor het verkeer als je de straat oversteekt.