Betekenis van:
overweg

overweg
Bijwoord
  • ''~ kunnen met'': goed kunnen opschieten met iemand.
"Nadien konden zij een stuk beter met elkaar overweg."
overweg
Zelfstandig naamwoord
  • een kruising van een weg met een spoorbaan.
"De overweg was gesloten omdat er een lange goederentrein aankwam."
overweg (de ~ | meervoud overwegen)
Zelfstandig naamwoord
  • kruising van spoorweg en verkeersweg; kruising v.e. weg en een spoorweg
"een onbewaakte/bewaakte overweg"
"veilige/onveilige overwegen"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. een aanrijding met een vrachtauto op een overweg,