Betekenis van:
paar
paar
Zelfstandig naamwoord
- een stelletje, twee geliefden die een relatie hebben
paar
Bijvoeglijk naamwoord
- deelbaar door twee; even
"pare nummers"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik kocht een paar laarzen.
- Hij veranderde een paar woorden.
- Ze kocht twee paar sokken.
- Brian nam een paar rozen.
- Een paar jongens kwamen het klaslokaal binnen.
- In het mandje zitten een paar appels.
- Kunt u ons een paar voorbeelden geven?
- Het paar besloot een wees te adopteren.
- Hij had een paar potloden moeten kopen.
- Ze verbleef er voor een paar dagen.
- Tom neemt een paar dagen vrij.
- We zijn waarschijnlijk een paar dagen weg.
- Mag ik een paar vragen stellen?
- Ik wil een paar lege glazen.
- De telefoon ging een paar keer over.