Betekenis van:
paar

paar (het ~ | meervoud paren)
Zelfstandig naamwoord
  • twee partners
"het koperen/zilveren/gouden paar"
"het jonge paar"

Hyperoniemen

paar (het ~ | meervoud paren)
Zelfstandig naamwoord
  • twee bij elkaar horende dingen
"dat is een ander paar mouwen"
"een minimaal paar"

Hyperoniemen

paar
Zelfstandig naamwoord
  • een stelletje, twee geliefden die een relatie hebben
paar
Bijvoeglijk naamwoord
  • deelbaar door twee; even
"pare nummers"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik kocht een paar laarzen.
  2. Hij veranderde een paar woorden.
  3. Ze kocht twee paar sokken.
  4. Brian nam een paar rozen.
  5. Een paar jongens kwamen het klaslokaal binnen.
  6. In het mandje zitten een paar appels.
  7. Kunt u ons een paar voorbeelden geven?
  8. Het paar besloot een wees te adopteren.
  9. Hij had een paar potloden moeten kopen.
  10. Ze verbleef er voor een paar dagen.
  11. Tom neemt een paar dagen vrij.
  12. We zijn waarschijnlijk een paar dagen weg.
  13. Mag ik een paar vragen stellen?
  14. Ik wil een paar lege glazen.
  15. De telefoon ging een paar keer over.