Betekenis van:
paard
paard (het ~ | meervoud paarden)
Zelfstandig naamwoord
- bepaald schaakstuk
"een paard slaan"
"een paard bedreigen"
Hyperoniemen
paard
Zelfstandig naamwoord
- houten stoel van leidekkers die met een haak op het dak vastgemaakt wordt
Hyperoniemen
paard (het ~ | meervoud paarden)
Zelfstandig naamwoord
- bepaald gymnastiektoestel
Hyperoniemen
Hyponiemen
paard
Zelfstandig naamwoord
- gedomesticeerd hoefdier dat als rijdier en als trekdier gebruikt wordt
paard
Zelfstandig naamwoord
- turntoestel op vier poten
paard
Zelfstandig naamwoord
- schaakstuk dat over de andere stukken heen kan bewegen
paard
Zelfstandig naamwoord
- het deel van het mechanisme van een korenmolen, dat de afstand tussen de molenstenen regelt
paard
Zelfstandig naamwoord
- één van de tekens van de Chinese dierenriem
paard
Zelfstandig naamwoord
- een touw om op te staan, onder de ra van een dwarsgetuigd zeilschip
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Het paard springt.
- Deze man heeft een paard.
- Ik heb honger als een paard.
- Hij is zo sterk als een paard.
- Hij reed te paard naar de zee.
- Men moet het paard niet achter de wagen spannen.
- De jongen reed voor het eerst op een paard.
- Vertrouw dat paard niet, Trojanen
- Het is te laat om de staldeur te sluiten als het paard inmiddels al is weggelopen.
- De hoefsmid bracht de schoen aan, aan het hoef van het paard, terwijl de schoen heet was.
- Als deze organisatie zo blijft zal het binnenkort bankroet gaan. Haar herstel is zo moeilijk als van paard wisselen terwijl je een beek oversteekt.
- Eigenlijk wilde ik een jonkvrouw zijn in een toren die bewaakt wordt door zeven draken, en dan zou een prins op een wit paard alle draken hun kop afhakken en mij bevrijden.
- De twaalf dieren van de Chinese dierenriem komen van elf diersoorten die in de natuur voorkomen, met name de rat, os, tijger, konijn, slang, paard, aap, haan, hond en varken, en ook de legendarische draak; ze worden als kalender gebruikt.
- paard, extract.
- Het paard wordt uit: