Betekenis van:
pastoor
pastoor (de ~ | meervoud pastoors)
Zelfstandig naamwoord
- hoofd v.e. rooms-katholieke parochie
"naar de pastoor gaan"
"iemand tot pastoor benoemen"
Hyperoniemen
pastoor
Zelfstandig naamwoord
- een lid van de katholieke geestelijkheid die zich aan de zielzorg van zijn parochie wijdt
Voorbeeldzinnen
- De pastoor zei dat Tom in de hel zal branden.