Betekenis van:
peil

Werkwoord

Voorbeeldzinnen

1. Als ik Esperanto gebruik met hem, voel ik dat we beiden op hetzelfde peil staan, tenminste als we dat zien uit het oogpunt van taal.
2. Als ik Esperanto gebruik met hem, voel ik dat we beiden op hetzelfde peil staan, tenminste als we dat zien uit het oogpunt van taal.
3. In het onderzoektijdvak steeg de productie ten slotte tot een peil dat slechts marginaal hoger was dan het peil van 1998.
4. Het in 2001 behaalde winstniveau lag iets boven het peil waarbij de kosten worden gedekt, maar ver onder het peil dat voldoende herinvesteringen mogelijk maakt.
5. om de vereiste praktische rijvaardigheid op peil te houden en te verbeteren.
6. Andere elektrische instrumenten voor het meten van de doorstroming/het peil van vloeistoffen
7. De lidstaten hanteren kwaliteitsborgingssystemen om ervoor te zorgen dat de normen voor rijexaminatoren op peil blijven.
8. Er moet een onderlinge coherentie worden bewerkstelligd tussen het peil van de overheidsschuld en de rentebetalingen.
9. Als gevolg hiervan lag de productie in het onderzoektijdvak op ongeveer hetzelfde peil als in 1998.
10. De prijzen bereikten hun laagste peil (2,79 EUR/kg) in 2003.
11. hoger onderwijs of opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden;
12. Het winstniveau daalde tijdens het onderzoektijdvak zelfs tot onder het peil waarbij de kosten worden gedekt.
13. Andere instrumenten voor het meten van de doorstroming/het peil van vloeistoffen
14. Instrumenten voor het meten van debiet, peil en druk van vloeistoffen en gassen
15. de eventueel getroffen maatregelen om de voorraden weer op peil te brengen;