Betekenis van:
pen

pen (de ~ | meervoud pennen)
Zelfstandig naamwoord
  • vogelveer
"pennen van een vogel"

Hyperoniemen

Hyponiemen

pen (de ~ | meervoud pennen)
Zelfstandig naamwoord
  • schrijfinstrument waarmee men inkt op papier brengt
"een scherpe pen hebben"
"de pen is machtiger dan het zwaard"

Hyperoniemen

Hyponiemen

pen (de ~ | meervoud pennen)
Zelfstandig naamwoord
  • aan een vulpen of penhouder aangebracht rondgebogen metalen plaatje met gespleten punt, dat de inkt gelijkmatig op het papier doet vloeien
"met pen en inkt schrijven"

Hyperoniemen

pen (de ~ | meervoud pennen)
Zelfstandig naamwoord
  • naald om mee te breien; naald om te breien; puntige metalen stift om te breien
"met dikke/dunnen pennen breien"

Synoniemen

Hyperoniemen

pen (de ~ | meervoud pennen)
Zelfstandig naamwoord
  • klemmetje om de was op te hangen; klemmetje om iets op te hangen; knijpertje om nat goed aan een drooglijn vast te klemmen; klemmetje om de was op te hangen; knijper, wasknijper
"kleding met pennen bevestigen aan de waslijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

pen (de ~ | meervoud pennen)
Zelfstandig naamwoord
  • klein staafje; klein staafje om iets te bevestigen, of waarop iets draait
"een verbinding met pen en gat"
"een raam op de pen zetten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

pen
Zelfstandig naamwoord
  • instrument om met inkt te schrijven of te tekenen
pen
Zelfstandig naamwoord
  • dat gedeelte van een vulpen waarmee de inkt over het papier verdeeld wordt
pen
Zelfstandig naamwoord
  • lange, stevige veer van vogels
pen
Zelfstandig naamwoord
  • dunne staaf om in of door iets te steken

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Heb je geen pen?
  2. Ik moet mijn pen zoeken.
  3. Hij gaf ieder een pen.
  4. Schrijf alstublieft met een pen.
  5. Kan ik een pen lenen?
  6. Ik moet naar mijn pen zoeken.
  7. Er ligt een pen op het bureau.
  8. Je mag mijn pen niet gebruiken.
  9. Ik wil niet schrijven met deze pen.
  10. Uw pen is beter dan de mijne.
  11. Fout van de pen
  12. De pen die ik gister verloor was nieuw.
  13. Ze heeft deze pen bij die winkel gekocht.
  14. Hij nam zijn pen en begon te schrijven.
  15. Ik heb gisteren net zo'n pen gekocht als jij hebt.