Betekenis van:
persoon
persoon (de ~ | meervoud personen)
Zelfstandig naamwoord
- zelfstandig optredend menselijk wezen
"haar kritiek geldt niet zozeer de persoon als wel het beleid dat hij voert"
"een tafel voor [vier] personen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
- meerderjarige
- werkzoekende
- burger
- schepper
- polemist
- onderhoudstechnicus
- entertainer
- kenner
- bewoner
- intellectueel
- galant
- leidersfiguur
- leeftijdgenoot
- primitieven
- Moor
- Steenbok
- vertegenwoordiger
- agnosticus
- feestvierder
- bonenstaak
- afkijker
- crediteur
- dove
- Christus
- andersdenkende
- pingelaar
- romanticus
- gehandicapte
- killer
- familielid
- linkse
- buur
- niet-roker
- occultist
- kasteloze
- filosoof
- planner
- travestiet
- krijger
persoon (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- vervoegingsvorm van een werkwoord, corresponderend met het onderwerp
"in de eerste persoon (enkelvoud) staan"
"het persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon"
Synoniemen
Hyperoniemen
persoon (de ~ | meervoud personen)
Zelfstandig naamwoord
- elke instelling die buiten de natuurlijke personen rechts- en handelingsbevoegd is
"natuurlijk persoon en rechtspersoon"
Synoniemen
Hyperoniemen
persoon
Zelfstandig naamwoord
- menselijk individu
persoon
Zelfstandig naamwoord
- een van de drie klassen van de persoonlijke voornaamwoorden, wordt ook gebruikt in relatie tot de vervoeging van een werkwoord die hierop gebaseerd is
Voorbeeldzinnen
- Iedere persoon is uniek.
- Wie is die persoon?
- Gij zijt een persoon.
- Wie is die persoon?
- Ik ben een persoon.
- Een persoon kan een ander persoon nooit helemaal begrijpen.
- Je hebt de verkeerde persoon.
- Hij is een belangrijk persoon.
- Tom is een vriendelijk persoon.
- Ongewenst persoon
- Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.
- Hij was het geduld in persoon.
- Hij is duidelijk niet zo'n soort persoon.
- Een persoon die lacht, is gelukkig.
- Je bent de belangrijkste persoon in mijn leven.