Betekenis van:
pijn
pijn
Zelfstandig naamwoord
- lichamelijk leed, veroorzaakt door ziekte of verwonding
"De pijn bevindt zich in de streek rond de kuit."
pijn
Zelfstandig naamwoord
- geestelijk leed
"De pijn om haar overleden echtgenoot bleef nog lang in haar ronddwalen."
pijn (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- gevoel van droefheid
"met veel pijn en moeite"
"met pijn in het hart"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Waar hebt ge pijn?
- Mijn buik doet pijn.
- De pijn was ondraaglijk.
- Waar doet het pijn?
- Het doet geen pijn.
- Mijn hart doet pijn.
- Mijn voeten doen pijn.
- Mijn hoofd doet echt pijn.
- Doe me alsjeblieft geen pijn.
- Mijn arm doet vreselijk pijn.
- Ik heb pijn in de borst.
- Ik kan de pijn niet meer uitstaan.
- Ik heb pijn aan mijn ogen.
- Ik heb pijn aan mijn achterste.
- De pijn was voor hem onverdraaglijk.