Betekenis van:
pik
pik (de ~ | meervoud pikken)
Zelfstandig naamwoord
- mannelijk geslachtsdeel; penis; mannelijk deel; (vulgair) penis; (informeel) penis; (informeel) penis; (informeel) penis; penis; mannelijk geslachtsdeel; (informeel) penis; penis; penis
"op zijn pik getrapt"
Synoniemen
- penis
- fluit
- geslachtsdeel
- joystick
- leuter
- lul
- piel
- piemel
- pisser
- plasser
- potlood
- sannie
- tamp
- tampeloeres
- lid
- jongeheer
- zwengel
- snikkel
Hyperoniemen
pik (de ~ | meervoud pikken)
Zelfstandig naamwoord
- volwassen mens van het mannelijk geslacht
"luister, pik"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
pik
Zelfstandig naamwoord
- geslachtsdeel van de man, penis
pik
Zelfstandig naamwoord
- zeis, houweel
pik
Zelfstandig naamwoord
- /; pek, teer
pik (de ~ | meervoud pikken)
Zelfstandig naamwoord
- houweel met punt en beitel; werktuig met scherpe punt