Betekenis van:
plan
plan
Zelfstandig naamwoord
- een voorgenomen handelswijze
"Dat is een goed plan, zeg!"
plan
Zelfstandig naamwoord
- een idee van iets dat men wil gaan doen
"Hij is een plan aan het beramen."
plan
Zelfstandig naamwoord
- een ontwerp voor een ruimtelijke of economische ordening
"We gingen met z'n allen een plan ontwerpen."
plan
Zelfstandig naamwoord
- niveau
"Hij ging het op een hoger plan brengen."
plan
Zelfstandig naamwoord
- plattegrond
"Heb jij een plan bij je?"
plan (het ~ | meervoud plannen)
Zelfstandig naamwoord
- rang in een hiërarchie, stadium van ontwikkeling, trap van beschaving enz.
"een [schrijver] van het tweede plan"
"een hoog plan"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
plan
Zelfstandig naamwoord
- de perspectiefverdeling van een schilderij of vergezicht
plan
Zelfstandig naamwoord
- verkleinde afbeelding v.e. stuk land; projectie op schaal van een stad of terrein, een opstelling e.d.
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Het plan zal werken.
- Zijn plan is gevaarlijk!
- Een weloverwogen plan.
- Hij voerde het plan uit.
- Wat is hij van plan?
- Het nieuwe plan werkte prima.
- Leg me je plan uit.
- We moeten ons plan veranderen.
- Wat was hij van plan?
- We hebben een plan nodig.
- Ik had geen weet van zijn plan.
- Niets zal mijn snood plan belemmeren.
- Ik ben van plan advocaat te worden.
- Niets zal mijn snood plan belemmeren.
- Hij besloot zijn plan geheim te houden.