Betekenis van:
plannen
plannen
Werkwoord
- een tijdstip afspreken om iets te doen
"Kunnen we een afspraak plannen om de verhuizing door te nemen?"
plannen
Werkwoord
- het maken van een plan
plan (het ~ | meervoud plannen)
Zelfstandig naamwoord
- rang in een hiërarchie, stadium van ontwikkeling, trap van beschaving enz.
"een [schrijver] van het tweede plan"
"een hoog plan"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik heb hoedanook geen plannen.
- Wat zijn uw plannen voor vanavond?
- Waarom heeft hij zijn plannen veranderd?
- We plannen een trip naar New York.
- PLANNEN
- Nationale Plannen
- Nationale plannen en programma’s
- alle relevante plannen;
- PLANNEN EN PROGRAMMA’S
- Plannen in uitvoering
- plannen voor noodgevallen.
- PLANNEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING
- plannen voor pediatrisch onderzoek;
- Deze plannen worden:
- „plannen en programma's betreffende het milieu”: plannen en programma's