Betekenis van:
poten
poten
Werkwoord
- ondiep in de aarde stoppen, met name van bollen, wortels, zaden e.d. om deze te laten groeien
"Deze aardappels moeten nog gepoot worden."
poten
Werkwoord
- rechtop op de genoemde plaats doen zitten, rusten, staan
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
poot (de ~ | meervoud poten)
Zelfstandig naamwoord
- elk van de beide onderste ledematen van de mens
"je poot stijf houden"
"iemand een pootje lichten"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
poot (de ~ | meervoud poten)
Zelfstandig naamwoord
- elk van de ledematen van een dier
"opzitten en pootjes geven"
"op zijn pootjes terecht komen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Een tafel heeft vier poten.
- Na alle moeite die we ervoor gedaan hebben om dat project op poten te zetten, kostte het ze maar een seconde het onderuit te halen bij de bijeenkomst.
- Poten
- bij pluimvee: poten, nekvel en kop,
- een verbod op het poten, planten of zaaien van:
- poten van gecertificeerd pootgoed voor de teelt van uitsluitend consumptieaardappelen;
- geplukt, ontdarmd, met kop en met poten (zogenaamde kippen 83 %)
- Poten, bv. van olifanten, neushoorns, nijlpaarden, leeuwen, krokodillen, enz.
- geplukt, ontdarmd, met kop en met poten (zogenaamde kippen 83 %)
- koppen, staarten, poten en andere delen, alsmede afvallen, niet samengevoegd
- 4 poten in één vlak, lampvoet 2G10 (4-pins)
- Koppen, staarten, poten en andere voor bontwerk geschikte delen
- koppen en poten worden gevild of gebroeid en onthaard worden.
- koppen, staarten, poten en andere voor bontwerk geschikte delen
- er zijn opleidingen voor het personeel op poten gezet;