Betekenis van:
praat
praat (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- het gebruiken van de taal, dat wat als taal geuit wordt, de spreek- of schrijftaal
"rare praat"
"een motor aan de praat krijgen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Je praat teveel.
- Meg praat veel.
- Niemand praat met me.
- Praat niet zo tegen hem.
- Praat niet zo snel, alstublieft.
- Praat niet in de leesruimte.
- Je praat alsof je de baas bent.
- Praat niet met een volle mond.
- Tom kreeg zijn auto niet aan de praat.
- Ik wil niet dat Tom tegen Mary praat.
- Die jongen praat alsof hij een volwassene is.
- Tom kreeg zijn auto niet aan de praat.
- Tom praat niet echt veel over zijn problemen.
- He praat zo hard dat hij ons in de problemen gaat brengen.
- Het aantal muffins dat je krijgt, zal omgekeerd evenredig zijn aan het aantal keer dat je op IRC praat.