Betekenis van:
precies
precies
Bijvoeglijk naamwoord
- zorgvuldig; nauwkeurig; stipt, nauwgezet; nauwkeurig; nauwgezet; punctueel; nauwgezet; nauwgezet; stipt; zorgvuldig
"een Pietje precies"
Synoniemen
- consciëntieus
- nauwgezet
- punctueel
- scrupuleus
- secuur
- stipt
- accuraat
- nauwkeurig
- prompt
- tekstgetrouw
- hifi
- onverdund
- trouw
Hyperoniemen
precies
Bijvoeglijk naamwoord
- heel nauwkeurig, heel juist
precies
Bijvoeglijk naamwoord
- feitelijk
Voorbeeldzinnen
- Mijn horloge is heel precies.
- Geef me een precies antwoord.
- Mijn horloge is heel precies.
- Wat is daar precies gebeurd?
- Je komt precies op tijd.
- precies hetzelfde
- De tweeling ziet er precies hetzelfde uit.
- De tweelingbroers zien er precies hetzelfde uit.
- Dit is precies wat ik wou.
- Hij is precies degene die je zoekt.
- Dat is precies wat ik dacht.
- Wees precies om elf uur bij het treinstation.
- De baby zag er precies zo uit als haar moeder.
- Dat is niet precies wat ik in gedachten had.
- Misschien is het voor hem wel precies zo.