Betekenis van:
preek
preek
Zelfstandig naamwoord
- ''overdrachtelijk'': een vermanende toespraak
"Mijn moeder wil niet dat ik met hem omga en dus kreeg ik weer een hele preek."
preek (de ~ | meervoud preken)
Zelfstandig naamwoord
- preek; toespraak m.n. in de kerk
"een preek afsteken"
"een preek houden/geven"
Synoniemen
Hyperoniemen
preek
Zelfstandig naamwoord
- een stichtelijk betoog door een geestelijke in een kerkdienst
preek
Zelfstandig naamwoord
- vermanende toespraak, zedenpreek
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik moet geen preek hebben.