Betekenis van:
prik
prik (de ~ | meervoud prikken)
Zelfstandig naamwoord
- injectie
"een prik krijgen"
"een prik halen (bij de dokter)"
Hyperoniemen
prik
Zelfstandig naamwoord
- doorboring van een vlies (meestal de huid) met een scherp (meest naaldvormig) voorwerp
"Au! Die doren gaf me een akelige prik!"
prik
Zelfstandig naamwoord
- injectie
"Hij heeft nog geen prik gehad voor die ziekte."
prik
Zelfstandig naamwoord
- de prikkelende actie van opborrelend koolzuurgas in een limonade
"Wil je limonade met of zonder prik?"
prik (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- verbinding van koolstof met zuurstof en waterstof die niet in vrije toestand voorkomt
"cola zonder prik"
Synoniemen
Hyperoniemen
prik (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- limonade waaraan koolzuur is toegevoegd
"een glas prik"
Synoniemen
Hyperoniemen
prik
Zelfstandig naamwoord
- een primitief langgerekt visachtig dier van de familie der , ongewerveld maar wel behorend tot de Chordaten
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Prik; verblinding, vreemd voorwerp in het oog; gehoorverlies, vreemd voorwerp in het oor
- Persoon loopt tegen scherpe hoek of wordt geraakt door het scherpe voorwerp te verplaatsen; dit veroorzaakt een prik of doorboring van de huid