Betekenis van:
proeftijd
proeftijd (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- eerste periode zonder opzegtermijn; periode om te zien of iets bevalt
"in je proeftijd zitten"
"een proeftijd hebben"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- PROEFTIJD
- Proeftijd
- Uitstel van straf/maatregel met proeftijd/toezicht
- Gedeeltelijk uitstel van straf/maatregel met proeftijd/toezicht
- Deze proeftijd is uitsluitend van toepassing op nieuw aangeworven personeelsleden.
- De aangepaste proeftijdvoorwaarde, alternatieve straf of proeftijd mag niet strenger of langer zijn dan de oorspronkelijk opgelegde proeftijdvoorwaarde, alternatieve straf of proeftijd.
- De directeur kan evenwel, bij wijze van uitzondering, de proeftijd met ten hoogste zes maanden verlengen.
- Totale duur van de proeftijd (indien verschillend van de in punt 1 vermelde duur):
- gedurende of na het verstrijken van de proeftijd, overeenkomstig artikel 38;
- Het personeelslid moet binnen één jaar na het verstrijken van de proeftijd verhuizen.
- Iedere initiële overeenkomst omvat een proeftijd van zes maanden die ingaat op de datum van indiensttreding.
- De tijdelijke functionaris kan worden verplicht een proeftijd van ten hoogste zes maanden te volbrengen.
- Iedere initiële overeenkomst omvat een proeftijd van zes maanden die ingaat op de datum van indiensttreding.
- De proeftijd maakt een integrerend deel uit van de looptijd van de initiële overeenkomst.
- Bij zijn aanstelling dient elk personeelslid een proeftijd van zes maanden te volbrengen.