Betekenis van:
pruik
pruik (de ~ | meervoud pruiken)
Zelfstandig naamwoord
- bos kunstmatig hoofdhaar
"een pruik dragen"
"zijn pruik staat scheef"
Hyperoniemen
pruik
Zelfstandig naamwoord
- een kunstmatig haarstuk waarmee het hoofd bedekt wordt
"In de achttiende eeuw was het dragen van pruiken erg in de mode."
Voorbeeldzinnen
- Zijn pruik staat scheef.