Betekenis van:
raak
raak
Bijvoeglijk naamwoord
- zijn doel treffend
"Die kerel deelde rake klappen uit."
raak
Bijvoeglijk naamwoord
- toetreffend, ad rem
"Zij maakt soms de raakste opmerkingen."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik raak buiten adem.
- Raak die knop niet aan!
- Kind, raak niet aan de spiegel!
- Raak mij niet aan
- Maar ik raak er wel aan gewend weer blond te zijn.
- Raak het te testen oppervlak na de reiniging niet meer aan.