Betekenis van:
raak

raak
Bijvoeglijk naamwoord
  • het doel treffend
"raak slaan/gooien/schieten"

Hyperoniemen

raak
Bijvoeglijk naamwoord
  • zijn doel treffend
"Die kerel deelde rake klappen uit."
raak
Bijvoeglijk naamwoord
  • toetreffend, ad rem
"Zij maakt soms de raakste opmerkingen."
raak
Bijvoeglijk naamwoord
  • raak, frappant
"het is weer/'elke [avond]' (goed/flink) raak"
"maar raak [kletsen/slaan]"

Synoniemen

Hyperoniemen

raak
Bijvoeglijk naamwoord
  • pijnlijk aankomend
"rake klappen uitdelen"

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik raak buiten adem.
  2. Raak die knop niet aan!
  3. Kind, raak niet aan de spiegel!
  4. Raak mij niet aan
  5. Maar ik raak er wel aan gewend weer blond te zijn.
  6. Raak het te testen oppervlak na de reiniging niet meer aan.