Betekenis van:
radio-omroep
radio-omroep (de ~ | meervoud radio-omroepen)
Zelfstandig naamwoord
- zendgemachtigde; organisatie met zendmachtiging; maker van televisieprogramma's; instelling die radio-uitzendingen doet
"de publieke/Nederlandse/commerciële radio-omroep"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ontvangtoestellen voor radio-omroep
- Decreet betreffende de radio-omroep
- een ontvangsttoestel voor radio-omroep
- Ontvangtoestellen voor radio-omroep, n.e.g
- een ontvangsttoestel voor radio-omroep.
- Draagbare ontvangtoestellen voor radio-omroep, n.e.g.
- CPA 26.40.52: Delen van zend- en ontvangtoestellen voor radio-omroep
- Zendtoestellen voor radio-omroep en televisie, zonder ingebouwd ontvangtoestel
- Zendapparatuur voor radiotelefonie, radiotelegrafie, radio-omroep en televisie
- Delen van zend- en ontvangtoestellen voor radio-omroep
- De ontvanger voor radio-omroep kan onafhankelijk functioneren.
- ontvangtoestellen voor radio-omroep, die zonder externe energiebron kunnen functioneren
- Zendtoestellen voor radio-omroep en televisie, met ingebouwd ontvangtoestel
- een op batterijen werkende ontvanger voor radio-omroep voorzien van oortelefoons met een aansluitkabel;
- CPA 26.40.11: Ontvangtoestellen voor radio-omroep (met uitzondering van autoradio’s), die zonder externe energiebron kunnen functioneren