Betekenis van:
radio-omroep

radio-omroep (de ~ | meervoud radio-omroepen)
Zelfstandig naamwoord
  • zendgemachtigde; organisatie met zendmachtiging; maker van televisieprogramma's; instelling die radio-uitzendingen doet
"de publieke/Nederlandse/commerciële radio-omroep"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ontvangtoestellen voor radio-omroep
  2. Decreet betreffende de radio-omroep
  3. een ontvangsttoestel voor radio-omroep
  4. Ontvangtoestellen voor radio-omroep, n.e.g
  5. een ontvangsttoestel voor radio-omroep.
  6. Draagbare ontvangtoestellen voor radio-omroep, n.e.g.
  7. CPA 26.40.52: Delen van zend- en ontvangtoestellen voor radio-omroep
  8. Zendtoestellen voor radio-omroep en televisie, zonder ingebouwd ontvangtoestel
  9. Zendapparatuur voor radiotelefonie, radiotelegrafie, radio-omroep en televisie
  10. Delen van zend- en ontvangtoestellen voor radio-omroep
  11. De ontvanger voor radio-omroep kan onafhankelijk functioneren.
  12. ontvangtoestellen voor radio-omroep, die zonder externe energiebron kunnen functioneren
  13. Zendtoestellen voor radio-omroep en televisie, met ingebouwd ontvangtoestel
  14. een op batterijen werkende ontvanger voor radio-omroep voorzien van oortelefoons met een aansluitkabel;
  15. CPA 26.40.11: Ontvangtoestellen voor radio-omroep (met uitzondering van autoradio’s), die zonder externe energiebron kunnen functioneren