Betekenis van:
radiotelefoon

radiotelefoon
Zelfstandig naamwoord
  • communicatiemiddel voor in de auto

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. de radiotelefoon te bedienen; en
  2. communiceren doeltreffend in situaties waarbij alleen de stem hoorbaar is (telefoon/radiotelefoon) of bij in levende lijve gevoerde gesprekken;
  3. draagbare of mobiele radiotelefoons voor civiel gebruik (bijvoorbeeld voor toepassing in cellulaire commerciële civiele radiocommunicatiesystemen) die niet geschikt zijn voor het rechtstreeks zenden van gecodeerde gegevens naar een andere radiotelefoon of apparatuur (andere dan apparatuur voor radiotoegangsnetwerken (RAN)), noch voor het doorsturen van gecodeerde gegevens via RAN-apparatuur (bijv. Radio Network Controller (RNC) of Base Station Controller (BSC));
  4. draagbare of mobiele radiotelefoons voor civiel gebruik (bijvoorbeeld voor toepassing in cellulaire commerciële civiele radiocommunicatiesystemen) die niet geschikt zijn voor het rechtstreeks zenden van gecodeerde gegevens naar een andere radiotelefoon of apparatuur (andere dan apparatuur voor radiotoegangsnetwerken (RAN)), noch voor het doorsturen van gecodeerde gegevens via RAN-apparatuur (bijv. Radio Network Controller (RNC) of Base Station Controller (BSC));