Betekenis van:
recht
recht
Bijvoeglijk naamwoord
- niet scheef
"een rechte hoek"
"recht omhoog/omlaag/overeind/vooruit/achteruit"
recht
Bijvoeglijk naamwoord
- niet krom
"een rechte lijn/rug"
"in rechte lijn van iemand afstammen"
recht
Bijvoeglijk naamwoord
- niet krom
"Ik was op zoek naar een rechte stang, maar kon die niet vinden."
recht
Bijvoeglijk naamwoord
- niet scheef
"Het schilderij moest nog recht gehangen worden."
recht
Bijvoeglijk naamwoord
- (''van een hoek'') van 90°
"Door vervolgens een rechte hoek naar links te maken kwamen we weer precies op het startpunt uit."
recht (het ~ | meervoud rechten)
Zelfstandig naamwoord
- wettelijke of zedelijke bevoegdheid
"recht van spreken"
"het recht om iets te doen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
recht
Zelfstandig naamwoord
- het geheel van rechtsregels en instituties van het recht
"Volgens het recht mag ik hier niet lopen, maar ik doe het toch."
recht (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- het ethisch verantwoord zijn; rechtvaardigheid; gerechtigheid
"het recht met voeten treden"
"(iemand) recht doen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
recht
Zelfstandig naamwoord
- het spreken van recht
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Sta recht, alsjeblieft.
- Recht je rug!
- U hebt het recht om te zwijgen.
- Volgens het recht, formeel
- Je hebt het recht om boos te zijn.
- We erkennen je recht op dit onroerend goed.
- Iedereen heeft het recht op gelijke verloning, zonder discriminatie.
- Het recht van de echtgenote
- De rechter kent het recht
- In zijn/haar eigen recht
- Waar een maatschappij is, daar is recht
- Iedereen heeft recht op arbeid, op vrije beroepskeuze, op goede en rechtvaardige werkvoorwaarden, en op bescherming tegen werkloosheid.
- Het recht tot op de spits drijven is het onrecht tot op de spits drijven
- Recht
- Recht %