Betekenis van:
rekenen

rekenen
Werkwoord
  • aannemen
"op zo'n twintig man rekenen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

rekenen
Werkwoord
  • als bedrag vragen
"een bedrag (voor iets) rekenen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

rekenen
Werkwoord
  • getallen manipuleren
"Hij rekent erg langzaam, maar wel foutloos."
rekenen
Werkwoord
  • in rekening brengen, factureren
"Deze garage rekent veel voor het vervangen van een uitlaat."
rekenen
Werkwoord
  • ''~ op'' vast vertrouwen op de uitkomst van een berekening of afspraak
"Daar was niet op gerekend."
rekenen
Werkwoord
  • het aantal bepalen waaruit een hoeveelheid bestaat
"zeven kubieke meter rekenen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

rekenen
Werkwoord
  • met getallen, cijfers werken, volgens de regels hoeveelheden, aantallen benoemen, samenstellen en ontbinden
"goed/snel kunnen rekenen"
"uit het hoofd rekenen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Op hem kan je rekenen.
  2. Je kan wanneer dan ook op me rekenen.
  3. Je kan er rekenen dat we de volgende keer een betere service zullen leveren.
  4. Je kan altijd op Jane rekenen om het te zeggen zoals het is.
  5. Niet toe te rekenen
  6. de aan visverwerking toe te rekenen omzet.
  7. de aan visverwerking toe te rekenen omzet.
  8. Aan de overheid toe te rekenen
  9. Deze financiering is toe te rekenen aan de Belgische staat.
  10. Zodoende zijn deze maatregelen de staat toe te rekenen.
  11. Zij rekenen zichzelf ook tot de bedrijfstak van de Gemeenschap.
  12. Direct toe te rekenen uitgaven zijn bijvoorbeeld de betaling van de installateur.
  13. in uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden die de onderneming niet zijn toe te rekenen.
  14. Integendeel, in normale marktomstandigheden had de bedrijfstak van de EG op een hogere verkoop kunnen rekenen.
  15. Deze monopoliepositie stelt de GDS-aanbieder in staat aanbieders van reisdiensten hogere prijzen aan te rekenen.