Betekenis van:
reuk

reuk (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • vermogen om te ruiken; vermogen om te ruiken
"op zijn reuk afgaan"
"reuk en smaak"

Synoniemen

Hyperoniemen

reuk (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • iets dat je waarneemt via je neus; geur; iets dat je waarneemt via je neus
"in een kwade/kwalijke reuk staan"
"op de reuk afgaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

reuk
Zelfstandig naamwoord
  • geur.
reuk
Zelfstandig naamwoord
  • reukzin die waargenomen wordt door de neus
reuk
Zelfstandig naamwoord
  • van parfum

Voorbeeldzinnen

  1. Parfums, reuk- en toiletwaters
  2. Reuk- en toiletwaters
  3. CPA 20.42.11: Parfums, reuk- en toiletwaters
  4. Enigszins hygroscopisch wit tot bleekgeel of lichtgrijs reuk- en smaakloos korrelig of vezelig poeder
  5. Voor cosmetische verzorging van de mondholte, zoals reinigen, reuk verdrijven, beschermen.
  6. Hun reuk- en gehoorzin zijn sterk ontwikkeld en zij zijn bijzonder gevoelig voor ultrageluid.
  7. Het heeft geen invloed op de reuk of de smaak van de producten waarin het als bewaarmiddel wordt gebruikt.
  8. Uitwerpselen, urine en niet opgegeten of gemorst voeder moeten zo vaak mogelijk worden verwijderd om de reuk zo gering mogelijk te houden en geen vliegen en knaagdieren aan te trekken.
  9. Het graan moet een kleur hebben die eigen is aan de betrokken graansoort, mag geen onfrisse reuk hebben, en moet vrij zijn van levend ongedierte (met inbegrip van mijt) in al zijn ontwikkelingsstadia.