Betekenis van:
reëel

reëel
Bijvoeglijk naamwoord
  • met de werkelijkheid overeenstemmend
"Dat is geen reële voorstelling van zake."
reëel
Bijvoeglijk naamwoord
  • geneigd zich praktisch op te stellen
"Hij is een stuk reëler geworden."
reëel
Bijvoeglijk naamwoord
  • echt; voorkomend; feitelijk; eigenlijk; lichamelijk; werkelijk; als in de werkelijkheid; werkelijk
"een reë(e)l(e) kans/gevaar/risico"
"een reëel getal"

Synoniemen

Hyperoniemen

reëel
Bijvoeglijk naamwoord
  • verstandig, zakelijk
"een reële schatting/kijk/kerel/vent"

Synoniemen

reëel
Bijvoeglijk naamwoord
  • tot de verzameling getallen behorend die op de getallenrechte ligt

Voorbeeldzinnen

  1. reëel
  2. 2000 reëel
  3. 2003 reëel
  4. 03 reëel
  5. Netto resultaat 2002 (reëel)
  6. zij moeten reëel zijn;
  7. Omzet 2002 (reëel)
  8. Bedrijfs-resultaat (EBIT) 2002 (reëel)
  9. (Reëel/geraamd/gemiddeld gewicht van de soorten)
  10. Ten derde was dit publieke belang reëel.
  11. Disconteringspercentage (reëel disconteringspercentage) = [risicovrij rendement + (marktrisicopremie x β)] - inflatiepercentage.
  12. Vermeld of de voet reëel of nominaal is.
  13. De Commissie kan deze gestelde eigen bijdragen dan ook niet als reëel en actueel aanmerken.
  14. De hoeveelheid wordt aangegeven als een reëel getal met drie decimalen.
  15. Reëel brutomaandsalaris (geen loonschalen), inclusief sociale en andere op het loonstrookje vermelde premies.