Betekenis van:
richting

richting
Zelfstandig naamwoord
  • de juiste kant
"De richting was niet duidelijk aangegeven."
richting (de ~ | meervoud richtingen)
Zelfstandig naamwoord
  • gezindheid, denkwijze
"een godsdienstige/politieke richting"

Synoniemen

Hyperoniemen

richting (de ~ | meervoud richtingen)
Zelfstandig naamwoord
  • zijde of kant waarheen iets of iem. is gewend
"richting [Amsterdam/Frankrijk]"
"iets/iemand in een bepaalde richting sturen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

richting
Voorzetsel
  • de kant op van, in de richting van
"Hij ging richting het toilet."

Voorbeeldzinnen

  1. In welke richting ging hij heen?
  2. De jachthond liep richting het bos.
  3. In welke richting ging hij heen?
  4. De dief rende weg in de richting van het station.
  5. Hij kon altijd zeggen in welke richting de wind blies.
  6. Noord is de richting die tegenovergesteld is aan zuid.
  7. We haastten ons in de richting van het vuur.
  8. De kinderen pakten hun schaatsen en gingen richting de bevroren vijver.
  9. Heer, leid ons", "Heer, geef ons richting
  10. Richting
  11. Richting
  12. Horizontale richting
  13. Verticale richting
  14. Verticale richting
  15. richting/scheiding;