Betekenis van:
richting
richting
Zelfstandig naamwoord
- de juiste kant
"De richting was niet duidelijk aangegeven."
richting (de ~ | meervoud richtingen)
Zelfstandig naamwoord
- gezindheid, denkwijze
"een godsdienstige/politieke richting"
Synoniemen
Hyperoniemen
richting
Voorzetsel
- de kant op van, in de richting van
"Hij ging richting het toilet."
Voorbeeldzinnen
- In welke richting ging hij heen?
- De jachthond liep richting het bos.
- In welke richting ging hij heen?
- De dief rende weg in de richting van het station.
- Hij kon altijd zeggen in welke richting de wind blies.
- Noord is de richting die tegenovergesteld is aan zuid.
- We haastten ons in de richting van het vuur.
- De kinderen pakten hun schaatsen en gingen richting de bevroren vijver.
- Heer, leid ons", "Heer, geef ons richting
- Richting
- Richting
- Horizontale richting
- Verticale richting
- Verticale richting
- richting/scheiding;