Betekenis van:
rijden

rijden
Werkwoord
  • met een voertuig overbrengen
"de kinderen naar school rijden"

Hyperoniemen

rijden
Werkwoord
  • vooruit komen (van voertuigen)
"er rijden vandaag geen treinen"
"licht rijden"

Hyperoniemen

rijden
Werkwoord
  • zich verplaatsen op een rijdier
"op een paard rijden"

Hyperoniemen

Hyponiemen

rijden
Werkwoord
  • zich verplaatsen met behulp van een voertuig
"Zij reden naar Amsterdam."
rijden
Werkwoord
  • iemand met een voertuig ergens heen brengen
"Hij heeft mij naar Amsterdam gereden."
rijden
Werkwoord
  • zich voortbewegen op een rijdier (bijv. een paard)
"Zij reed op een ruin."
rijden
Werkwoord
  • met voertuig rijden; zich verplaatsen met een voertuig; rijdend omwerpen
"rijden naar"
"met/op de fiets rijden"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik wil niet rijden.
  2. Te snel rijden is gevaarlijk.
  3. Mijn grote broer kan rijden.
  4. Laten we naar het meer rijden.
  5. Ik kan auto rijden, maar Tom niet.
  6. Dronken rijden is een serieus probleem.
  7. In de meeste europese landen moeten auto's rechts rijden.
  8. Je moet niet rijden onder invloed van drank.
  9. Tom is te jong om auto te rijden.
  10. Het is gevaarlijk om zo snel te rijden.
  11. De bestuurder werd bekeurd wegens te snel rijden.
  12. Ik moet sneller rijden om de verloren tijd in te halen.
  13. Jim is het nog niet gewend van aan de linkerkant van de weg te rijden.
  14. Ik wil met de fiets rijden omdat ik ver van mijn school woon.
  15. Gevaarlijk rijden