Betekenis van:
rist

rist
Zelfstandig naamwoord
  • een groep zaken die op regelmatige wijze zijn geordend
"De regering nam een rist beslissingen."
rist
Zelfstandig naamwoord
  • opeenvolging van zaken of gebeurtenissen; rits; opvolgende reeks

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Zij mogen evenwel minder gelijkmatig over de rist verdeeld zijn dan bij de klasse „Extra”.
  2. Zij mogen minder regelmatig over de rist zijn verdeeld dan bij klasse I.
  3. De bessen moeten stevig zijn, goed vastzitten, gelijkmatig verdeeld zijn over de rist en vrijwel geheel met „dauw” bedekt zijn.