Betekenis van:
rok
rok (de ~ | meervoud rokken)
Zelfstandig naamwoord
- herenjas met panden; deftige zwarte herenjas; lange jas voor mannen
"heren in rok"
"in rok"
Synoniemen
Hyperoniemen
rok
Zelfstandig naamwoord
- een voornamelijk vrouwelijk buis- of kegelvormig kledingstuk dat om de taille wordt gedragen en een deel van de benen bedekt
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- De rode rok is nieuw.
- Mijn rok is te lang.
- Ik zoek een warme, wollen rok.
- Ze had een rode rok aan.
- Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
- Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
- Wie was het die gisteren deze rok kocht?
- Ze maakte een rok van haar oude jurk.
- Het hemd is nader dan de rok
- ROK
- Rasy alpejskie i górskie (Rozporządzenie (WE) nr 1081/1999), rok przywozu: …
- een kledingstuk ontworpen om het onderlichaam te bedekken, zijnde een broek, een korte broek (andere dan zwembroek), een rok of een broekrok, zonder bretels en zonder borststuk.
- Indien verschillende delen ontworpen om het onderlichaam te bedekken samen worden aangeboden (bijvoorbeeld lange en korte broek, rok of broekrok en broek), wordt de lange broek of, in het geval van dames- of meisjeskleding, de rok of broekrok aangemerkt als het essentiële deel; de andere delen dienen afzonderlijk in beschouwing te worden genomen.
- een of twee verschillende kledingstukken ontworpen om het onderlichaam te bedekken, zijnde een lange broek, een zogenaamde Amerikaanse overall, een korte broek (andere dan zwembroek), een rok of een broekrok.