Betekenis van:
roken
roken
Werkwoord
- rook afgeven
"de schoorsteen rookt"
"daarvan kan de schoorsteen niet roken!"
Hyperoniemen
roken
Werkwoord
- rook afgeven
"Die schoorsteen rookt geweldig."
roken
Werkwoord
- een genotsmiddel, voornamelijk tabak, nuttigen door het inhaleren van de rook ervan
"Hij kan het roken niet voor een dagje laten."
roken
Werkwoord
- (m.b.t. rauwe vis of rauw vlees) conserveren door langdurige blootstelling aan rook.
"Hij at paling die lang had liggen roken."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Wilt ge roken?
- Roken is toegestaan.
- Ge moet stoppen met roken.
- Ge moet stoppen met roken.
- Hij is gestopt met roken.
- Hij is gestopt met roken.
- Ze is gestopt met roken.
- Hij is gestopt met roken.
- Ik ben gestopt met roken.
- Ze is gestopt met roken.
- Hij besliste te stoppen met roken.
- Mijn vader is gestopt met roken.
- Hij zat daar een pijp te roken.
- Ik ben gestopt met roken en drinken.
- In een lift moogt ge niet roken.