Betekenis van:
rui

rui (de ~ | meervoud ruien)
Zelfstandig naamwoord
  • stadsgracht; gracht om/in een stad; stadsgracht (in Brugge)
"Een boottocht maken in de Antwerpse ruien."

Synoniemen

Hyperoniemen

rui (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • periode van vacht of veren vernieuwen
"in de rui zijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

rui
Zelfstandig naamwoord
  • het periodiek uitvallen van het verenkleed van vogels

Voorbeeldzinnen

  1. De lidstaten nemen soortgelijke maatregelen ten aanzien van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van het gebied van bescherming in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, ten aanzien van hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en rustplaatsen in hun trekzones.
  2. Tamme ganzen en eenden hebben selectie ondergaan voor verhoogde vlees- en eierproductie, maar alle rassen hebben voor het grootste deel het gedragspatroon van hun wilde voorouders behouden en zij zijn over het algemeen nerveuzer en worden makkelijker verstoord dan andere tamme vogelsoorten, vooral tijdens de rui.