Betekenis van:
ruil

ruil (de ~ | meervoud ruilen)
Zelfstandig naamwoord
  • het ruilen
"(iets geven) in ruil voor (iets anders)"
"een ruil aangaan met iemand"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

ruil
Zelfstandig naamwoord
  • een uitwisseling van goederen
"Hij bood het te ruil aan."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik gaf hem drie boeken in ruil voor z'n hulp.
  2. In ruil ontvangt ING van Nederland de volgende risicovrije kasstromen:
  3. Ruil van schulden tegen aandelen (zie maatregel in tabel 2)
  4. Ruil van schulden tegen aandelen (zie maatregel in tabel 2)
  5. Het herstructureringsplan voorzag in een kapitaalafschrijving vóór de ruil, waarvoor toestemming van de aandeelhouders vereist was; de ruil kon dus niet meteen plaatsvinden.
  6. Op verzoek van de belanghebbende kunnen in ruil voor een reeds afgegeven attest deelattesten worden afgegeven.
  7. In ruil voor de lening moeten de reders hun vis in Oostende laten veilen.
  8. Transacties die voorzien in de ruil van twee betalingen bestaan uit twee betalingsgedeelten.
  9. Tot 31 maart 2015 voert de bevoegde autoriteit een dergelijke ruil op verzoek uit.
  10. ETVA heeft derhalve geen nieuwe aandelen gekregen in ruil voor de kapitaalinjectie.
  11. Tegenpost van uitbetaalde gelden in ruil voor door informatieplichtigen gekochte effecten.
  12. TFS verwierf de aandelen hoofdzakelijk in ruil voor opeisbare vorderingen van TFS op Huta Jedność.
  13. een „schulden tegen aandelen-ruil” door de uitgifte van convertibele obligaties;
  14. Zij kunnen ook leren bepaalde taken te verrichten in ruil voor een beloning.
  15. Dergelijke wijzigingen worden aangebracht in ruil voor prestaties van werknemers over de periode tot de desbetreffende vergoedingen onvoorwaardelijk worden toegezegd.